Voetbalvrienden...

Dat de jeugd en de studenten in deze Coronatijd het niet makkelijk hebben, valt niet te ontkennen. In deze levensfase geeft met name het ontwikkelen van vriendschappen hen een stevig fundament voor de rest van hun leven. Vriendschappen ontwikkelen zich sterk door gedeelde emoties, die samen op eigen wijze worden verwerkt en wederzijds worden gerespecteerd. Het euforische gevoel, dat je met je teamgenoten voelt als je in de laatste minuut wint en het kampioenschap binnenhaalt of op het nippertje degradatie hebt kunnen afwenden, is onbeschrijflijk. Ultiem geluk en intens verdriet liggen in de sport dicht bij elkaar. We hebben het allemaal in meer of mindere mate mogen ervaren. Met wat amateurpsychologie zou je kunnen stellen dat vriendschappen, die vanuit het voetbal ontstaan, om die reden langduriger en hechter zijn dan de gemiddelde vriendschap.

Gert
Zo leerde ik op 10-jarige leeftijd een 12-jarige jongen kennen. Gert. Zie foto hierboven. Hij woonde in die tijd in een niet zo’n lekker buurtje in Hilversum-Zuid en had, net als ik, op zeer jonge leeftijd zijn vader verloren. Het feit dat hij ook bij Bloemenkwartier voetbalde, als bonus ook nog keeper was en we samen naar Kerkelanden konden fietsen, schepte al snel een band. We zaten vanwege het leeftijdsverschil niet bij elkaar in het team, maar dat veranderde in de C-junioren toen we een keepersprobleem hadden. Dispensatie was eigenlijk niet mogelijk, maar gelukkig was er tussen Gert en zijn toekomstige teamgenoten weinig fysieke verschillen te bespeuren en hadden we een leider, meneer Mulder, die uiterst creatief kon boekhouden met spelerskaarten. Gert’s keeperstalenten kunnen het beste worden vergeleken met de beschrijving van een hechte vriendschap: hoge pieken en diepe dalen. Enige consistentie in zijn prestaties was nauwelijks te bespeuren, maar als Gert zijn dag had, was hij schier onpasseerbaar. Vanwege zijn geringe lengte waren hoge voorzetten en corners beslist een niet te onderschatten probleem, maar Gert compenseerde dit ongemak met een onblusbare wedstrijdinstelling.

We schrijven april 1979. De uitwedstrijd tegen DOB A1 moest worden gewonnen om te kunnen promoveren naar de zogenaamde ‘regionale’ competitie. Er speelde bij DOB werkelijk een reus van kerel mee, die in de lucht niet te kloppen was. Met nog vijf minuten te spelen kregen we een corner tegen en met een benauwde 0-1 voorsprong, had het grote blonde gevaarte al twee keer tegen de lat en paal gekopt en ons geluk, zo besefte Gert althans, had niet het eeuwige leven. De corner was nog geen seconde onderweg of ik besefte dat het kampioenschap voorbij was. De prachtig aangesneden hoekschop ging met militaire precisie richting het hoofd van de blonde reus, die perfect getimed de lucht in ging en – door niemand van ons gehinderd – feilloos kon binnenkoppen. Uit mijn ooghoeken zag ik Gert zijn zoveelste poging ondernemen de bal uit de lucht te plukken. Bij voorbaat al een kansloze onderneming. Zijn timing was als zo vaak belabberd, maar ditmaal hadden we het technisch en tactisch inzicht van Gerrit lelijk onderschat! Gedurende het uitkomen zag ik zijn plan maar liefst twee keer veranderen. Uit de lucht plukken bleek zoals gewoonlijk al snel een tikje te ambitieus en de bal moest dan maar worden weggebokst. Ook deze strategie was door een matige timing gedoemd te mislukken, maar gelukkig had Gert nog een plan C. Met gestrekte arm en gebalde vuist sprong hij met ware doodsverachting richting de blonde reus en toen de bal 5 cm van zijn voorhoofd was raakte Gerts vuist hem vol op de boven- en onderlip. Gelijk een stevige hagelbui vlogen er een zestal voortanden ons om de oren. Met een enorme brul vloog de reus, wiens gezicht een griezelige gelijkenis vertoonde met een acteur uit The Walking Dead, op Gert af die wellicht van schrik en angst in een foetushouding op het veld lag en op de grond luidkeels lag te kermen. Met vijf man lukte het de toeschouwers onze sluitpost te ontzetten en al snel was er een zoektocht gaande naar de stuk of zes missende voortanden. De scheidsrechter wist er ook geen raad mee en gelukkig wist ik hem er in alle commotie van te overtuigen dat de overtreding van DOB was, wegens aanvallen van de keeper in het vijfmetergebied. Het kampioenschap was veilig gesteld…

Gert was – met gevoel voor understatement – iemand van twaalf ambachten en een veelvoud daarvan aan ongelukken. Hielp hij iemand verhuizen, dan was hij degene die op het balkon stond dat instortte. Er was een onverklaarbare neurologische aandoening waarvoor hij wekenlang verlamd in het ziekenhuis lag. Zo was er een andere keer dat ik op 11 mei 1988 in de avond werd gebeld door Gert. Ik weet de datum nog goed, want ik was de Europacupfinale Mechelen-Ajax aan het kijken. “Kom je me ophalen, want ik moet naar het ziekenhuis! Ik heb een cactus in mijn oog gekregen toen ik de telefoon opnam!” Ik heb gegoogled hoe vaak dit überhaupt in de wereld is voorgekomen. Zero!
Bij het krantenknipsel links: Het B-juniorenelftal van HFC Bloemenkwartier met Moeder Langhout, die het team sponsorde. Deze periode leverde levenslange vriendschappen op met Gert en Frans.
De jaren gingen voorbij en zoals dat dan vaak gaat verlies je elkaar een tijdje uit het oog, totdat ik in 2013 plots werd gebeld door de echtgenote van Gert. Het bleek dat hij net uit coma was ontwaakt na een ernstige hersenvliesontsteking. Gert was verward en angstig, vertrouwde de artsen en familie niet, dat alles in orde was, en was bang dat hij zijn verstand aan het verliezen was. Hij wilde maar één iemand spreken en dat was Martin Langhout. De reden die hij hiervoor gaf, was dat wij beiden de merkwaardige eigenschap hebben om het verloop en bijzonderheden van vele wedstrijden, die we samen hadden gespeeld, ons tot in het ziekelijke detail kunnen herinneren. Als we dit weer samen konden doen, zou dit voor Gert het ultieme bewijs zijn dat het met zijn verstand en dus de toekomst wel goed zou komen. Aldus geschiedde.
Uiteraard kwam de blonde reus van DOB weer voorbij, de wedstrijd tegen BFC waar hij na een botsing vijf minuten lang bewusteloos op het veld lag, weer bijkwam en met een “Niet zeuren Gert, gewoon weer keepen!” enigszins gedesoriënteerd weer onder de lat plaatsnam. Pas nadat hij na afloop in de kleedkamer drie keer het veld wilde opgaan om – volgens hem – de warming up voor de wedstrijd tegen Olympia te gaan doen, begrepen we dat het wellicht niet onverstandig was hem maar even voor nader onderzoek naar het ziekenhuis te brengen. Daar rechtvaardigde de diagnose van een zware hersenschudding een vierdaags verblijf wel. Toen we afwisselend de mooie aanval over vijf schijven en daarbij het mooie doelpunt van Frans van Dommele beschreven tegen Argon, gespeeld in maart 1985, zag ik in mijn ooghoeken de vrouw van Gert verbijsterd het hoofd schudden, zich wellicht afvragend of deze sessie nu wel of niet geen goed teken was. Uiteindelijk is het gelukkig allemaal goed gekomen.

Frans
Een andere vriendschap betreft die met Frans, onze spits en doelpuntenmaker. Frans en ik kennen elkaar ook al zo’n kleine 50 jaar. Eigenlijk betreft het niet echt een vriendschap, maar een soort van broersrelatie. Je kent dat wel: je lacht en huilt samen, op gezette tijden kan je elkaars bloed wel drinken en sla je elkaar bijkans de hersens in. Dat is in een notendop hoe je onze vriendschap door de jaren heen zou kunnen beschrijven. Samen voetballen op zaterdag, ’s avonds de kroeg in achter de meiden aan, dronken worden en voor 02:00 uur sluitingstijd shoarma eten op de Havenstraat. Voetbal, drank en meisjes. Je hebt op de leeftijd van circa 17 jaar nu eenmaal weinig nodig om gelukkig te zijn. In 1987 gingen we samen van Bloemenkwartier naar het keurige Altius. Wat ze bij Bloemenkwartier al geleerd hadden, beslist níet te doen, ging bij Altius bij één van de eerste trainingen al direct mis: we waren elkaars tegenstander bij de eindpartij. Frans was spits en ik speelde laatste man. We zijn beiden – met gevoel voor understatement – vrij competitief ten opzichte van elkaar ingesteld en na diverse keren wederzijds geëtter, vond ik dat ik genoeg moverende redenen had om Frans middels een vliegende tackle met bal en al een salto door de lucht te laten maken. Frans liet dat niet op zich zitten en vloog me direct naar de keel en voordat ik het wist, smakte ik met een Dubbele Rittberger drie meter verder op de grond. Voordat de derde fysieke confrontatie kon plaatsvinden werden we uit elkaar gehaald en door trainer André Eggerding van de training naar de kleedkamer gestuurd. We waren nog niet halverwege of de opmerking “ze zullen wel denken, wat een stelletje mafketels hebben we nu in huis gehaald…” bezorgde ons bijna de slappe lach. De toenmalige aanvoerder Jan Frans van Doorn werd door Eggerding toch maar ons achterna gestuurd, want de kans dat de situatie in de kleedkamer wel eens op een bloedbad uit zou kunnen lopen, leek hem niet onrealistisch. Een stomverbaasde Jan Frans zag ons echter gebroederlijk aan de bar met een goed glas bier nog napret hebben. Hoofdschuddend liep hij weer richting training om verslag te doen van dit voor hem surreële tafereeltje.

Jeugdelftal bij Bloemenkwartier met eeuwige vriend Frans.
Staand van links naar rechts: ik, Ruud Wilkes, Alex Kramer, Martin Vlaanderen, Frans van Dommele, Erik Mulder.
Zittend van links naar rechts, Peter Caron, Tonnie van Kampen, Fred van Oldebarnevelt, André Jansen, Marcel Kaptijn. Liggend Philip Geervliet.
Toch zijn er ook voetbalvriendschappen, die zomaar als verrassing op latere leeftijd kunnen ontstaan. Ik heb het zelf, met een dikke metafoor, aan den lijve mogen ondervinden. We hebben het allemaal vast wel eens ervaren, dat je iemand ontmoet en je meteen een klik voelt. Met Gooisch Gras heb ik geweldige mensen leren kennen zoals bijvoorbeeld Roy Versluis, Willem Romp en Bram van den Boogaard. Bovendien zijn door de jaren heen Patrick van de Pas, Cor de Bree, Stan Poels, Luuk Oostenbroek, Rob Fabriek, Erik Stekelenburg en vergeef me dat ik niet nog meer namen noem, echte voetbalvrienden geworden. Kenmerkend voor deze vriendschappen is dat we (bijna) nooit bij elkaar over de vloer komen, maar als we elkaar zien en spreken is er meteen die ondefinieerbare connectie, die je bij elkaar voelt en die je verbindt. Toen ik in oktober 2019 de horrordiagnose alvleesklierkanker kreeg, heb ik mogen ervaren hoe waardevol deze vriendschappen zijn en je de uitspraak ‘voetbal is de belangrijkste bijzaak in het leven’ eigenlijk tekort doet. Voetbalvriendschappen zijn niet alleen hecht door de passie voor het spel maar ook vanwege de gemeenschappelijke herinneringen met de daar mee gedeelde emoties en zijn daarmee eigenlijk niet te vergelijken met andere vriendschappen. Het is beslist niet overdreven te stellen dat deze vriendschappen, naast die van mijn gezin en andere intimi, mij de steun en houvast hebben gegeven deze periode tot nu toe te doorstaan. Laten we daarom met zijn allen hopen, dat de Corona-pandemie zodanig beheersbaar wordt dat we niet alleen het plezier wat het voetbal ons nu eenmaal brengt weer te kunnen beleven, maar bovenal om weer waardevolle relaties voor het leven op te bouwen.