
“Mensen aan je binden is een belangrijke factor.”
Door Martin Langhout. Fotografie Marcel Visser
Het zal eind september 2019 zijn geweest, toen ik na afloop van de wedstrijd IJFC-Victoria samen met de scheidsrechter het veld afliep. Ik kende hem niet persoonlijk, maar doordat hij in de hoedanigheid als scheidsrechter actief is op Twitter, wist ik dat hij door een slepende knieblessure lange tijd zijn hobby niet had kunnen uitoefenen.
Een stukje beroepsdeformatie als fysiotherapeut zal ongetwijfeld een rol hebben gespeeld, want gedurende de wedstrijd keek ik met een schuin oog naar deze leidsman of hij het een beetje bij kon benen. Het moet gezegd: dat viel beslist niet tegen.
Sterker nog, voor de gemiddelde tweede klasse scheidsrechter vond ik hem opvallend fit, soepel in de motoriek en conditioneel sterk, waardoor hij zich veelal dicht op de te beoordelen situatie bevond en daardoor scherp in de observatie. Ik vroeg hem hoe het met de knie was gesteld, complimenteerde hem met mijn bevindingen en we praatten over zijn revalidatie. Het gesprekje duurde nauwelijks een minuut.

Bram van den Boogaard floot in augustus de
vriendschappelijk wedstrijd tussen IJsselmeervogels
en Sliedrecht (Eerste klasse C). Zie ook de fotoreeks
bij de VOORBEREIDING.
Februari 2020, vier maanden later
‘Hier pap, dit moest ik van de scheidsrechter aan jou geven.’ Na de thuiswedstrijd Victoria-Waterwijk had de leidsman aan Rik een kaart gegeven met het verzoek deze aan mij te overhandigen. De kaart bevatte vriendelijke en bemoedigende woorden voor mij en mijn gezin naar aanleiding van de mokerslag met betrekking tot mijn gezondheid, die ik begin oktober 2019 te verwerken had gekregen. Heel bijzonder en het ontroerde mij zeer. Deze man voldeed volstrekt niet aan het cliché van de stereotiepe, pedante en autoritaire scheidsrechter, die thuis weinig te vertellen heeft. Tijd voor een gesprek met deze toch wel opvallende verschijning binnen het scheidsrechterskorps. Onder prettige en zonnige omstandigheden pal aan de Loosdrechtse Plassen schetste ik een boeiend portret van een bijzondere scheidsrechter en een bijzonder mens. Bram van den Boogaard.
Wat me opvalt is, dat je door uitspraken over clubs, teams of spelers je kwetsbaar opstelt als scheidsrechter. Je maakt van je hart geen moordkuil en laat gewoon weten welk team je leuk vindt voetballen. Ben je niet bang dat je subjectiviteit of vooringenomenheid zal worden verweten?

‘Als je iets zegt, zal altijd iemand er wat van vinden. Het is mijn overtuiging dat als je iets positiefs zegt, mensen er altijd op mogen schieten. Want wat is er mis over wat ik gezegd heb? Als ik zeg dat ik bijvoorbeeld Victoria een leuk voetballende ploeg vind, wat maakt deze uitspraak of mening voor een ander team dan zo negatief? Hoe komt het dat jij je zo tekort gedaan voelt, laten we het daar eens over hebben. Als je deze discussie met open vizier benadert, zet je de mensen toch aan het denken en komen ze veelal tot de conclusie dat de intentie in feite goed is. Het blijkt dat de grondhouding van heel veel mensen vaak een negatieve benadering is. Als ik iets positiefs over de één zeg, vat de ander dat als negatief over hem op, terwijl dat natuurlijk helemaal niet zo is. Dat ik een zwak heb voor club A, dan is dat gewoon zo. Maar als ik het veld op stap van betreffende club, die tegen een tegenstander speelt waar ik niets mee heb, zullen ze me niet op enige subjectiviteit in mijn fluitgedrag kunnen betrappen. Nooit! En mochten ze me na afloop betichten van partijdig fluiten of aanspreken op een bepaalde beslissing, dan zal ik mijn gedrag of uitspraken, van wat ik een leuk team of leuke club vind, nooit veranderen.’
‘Zolang de uitspraak of intentie positief is en niet is bedoeld om anderen naar beneden te halen, zal ik daar altijd achter staan. Over het algemeen vallen de reacties wel mee. Vorig seizoen zei een begeleider en en een speler tijdens de wedstrijd, dat ik beter kon gaan twitteren. Als mensen op die manier reageren is dat meestal een zwaktebod of is het vanwege frustratie vanwege een beslissing, die niet in hun voordeel is.’
Je kan dus naast je taak als scheidsrechter ook als neutrale toeschouwer van een wedstrijd genieten?
‘Absoluut. Je bent tijdens de wedstrijd echt in je eentje en bent met alles en iedereen bezig. Iedereen heeft een mening en iedereen wil iets. Maar als je na 90 minuten gestrest van het veld komt heb je iets toch niet goed gedaan. En het plezier dat je hebt met omgaan van mensen is gewoon hartstikke leuk. Als ik nou naar zo’n Abou van Loosdrecht kijk, die nu naar vv Hoogland is gegaan; daar kan ik echt van genieten! Laatst floot ik DOVO-Kozakkenboys en daar loopt een linkerspits en die maakt een “no look” goal. Ik was de eerste, die naast hem stond en zei “wat een goal!”. Soms complimenteer ik ook aanvoerders met hoe ze die rol invullen. Naast de waardering die je geeft, creëer je ook bondgenoten wanneer de wedstrijd zou omslaan.’
VOORBEREIDING
Waar voel jij je als scheidsrechter in het algemeen bij een club welkom? Waar moet volgens jou een club als gastheer t.o.v. een scheidsrechter aan voldoen?
‘Mensen. Het gaat echt om de mensen. Ik kom bij clubs waar het werkelijk houtje-touwtje is geregeld, maar waar ik na afloop van de dag kon concluderen, dat ik een hartstikke leuke middag heb gehad. Maar het komt ook voor dat ik bij een club ben, waar alles volgens het boekje is georganiseerd en geregeld en dat ik in de auto zit naar huis en me afvraag waar ik vandaag eigenlijk ben geweest. De interactie met mensen is belangrijk. Het is belangrijk dat er een ontvangst is en het is leuk als je mensen kent. Toen ik begin van het vorige seizoen bij Victoria binnenkwam kende ik niemand, maar toch voelde het goed en ontspannen aan. Als er naar je wordt omgekeken is dat natuurlijk niet onbelangrijk, maar je maakt natuurlijk ook de gekste dingen mee. Zo moest ik, toen we het huidige wedstrijdsysteem nog niet hadden, wel eens zelf de lichten in de bestuurskamer aan doen en zelf het wedstrijdformulier invullen. Er is dan gewoon niemand! Maar eerlijk gezegd, het gros van de clubs heeft het netjes geregeld. Vrijwel overal word je fatsoenlijk ontvangen. Na afloop blijf ik altijd. Dat staat los van het feit of ik een goede of slechte wedstrijd heb gefloten. Als er kritiek is zal ik er altijd naar luisteren en als er iets is om aan toe te voegen, zal ik dat zeker niet laten.’
Heb je vooraf nog een praatje met je grensrechters en wat zijn je belangrijkste instructies?
‘Jazeker. De bedoeling hiervan is om even het ijs te breken en als het clubassistenten zijn, dan tast ik graag af wat voor vlees ik in de kuip heb. Je hebt natuurlijk de welbekende thuisvlaggers, de zogenaamde puntenpakkers, die ik graag even in de ogen wil kijken. Maar het gaat erom hoe je het beste connectie kan leggen met elkaar. Je merkt dat als de connectie er is, er ook meer vertrouwen is onderling, waardoor een betere samenwerking ontstaat. Wat betreft de afspraken onderling, die zijn wel genoegzaam bekend, maar het grappige is: ze staan wel bij je tijdens dat praatje, maar eigenlijk luisteren ze helemaal niet.’
Wat zijn nu de afspraken bij corners?
‘De instructie voor een scheidsrechter is, dat met clubassistenten je als scheidsrechter zelf de achterlijn voor je rekening neemt. De reden dat je dit doet, is dat je overzicht hebt en houdt over het 5 meter-gebied en zicht hebt of de bal wel of niet over de lijn is. Als een club-assistent de verantwoordelijkheid heeft over deze twee aspecten, dan blijkt tijdens het consulteren bij twijfelgevallen het voor een club-assistent – met gevoel voor understatement – menigmaal een te grote uitdaging om zijn objectiviteit te bewaren. Ook bij het geven van een penalty na een corner, sta je veel dichter op de situatie en is het “verkopen” van deze zware beslissing een stuk gemakkelijker, dan dat je pakweg tien meter van de situatie af staat. Als scheidsrechters deze afspraken niet maken met club-assistenten, kan dat natuurlijk ook te maken hebben met een zekere luiheid of een matige conditie.’

‘Het scheelt natuurlijk wel of je van achterlijn tot achterlijn of van box-to-box moet rennen. Met KNVB-grensrechters, bijvoorbeeld in de eerste klasse, die objectiviteit meer in hun spreekwoordelijke vaandel hebben, is dit natuurlijk anders. Je vertrouwt dan blind op je assistent. Punt is dat je 99 van de 100 keer wel op de beslissing van je assistent móet afgaan. Als je assistent vlagt voor een overtreding, die je als scheidsrechter niet hebt gezien (bijvoorbeeld een slaande beweging) en hij zegt: “Het is rood”, dan moet je hem geven. Terwijl, als je de overtreding zelf hebt gezien, het nog op een bepaalde manier kunt oplossen. Je kan het pratend oplossen, wat mijn voorkeur heeft, of misschien met een gele kaart. Overigens heb ik een club-assistent nooit laten vervangen. Voordat ik ze ga negeren, zal ik ze dat echt wel vertellen, waar ik overigens ook de aanvoerder bij betrek. Zo was er eens een club-assistent, dat kon echt niet meer. Toen ik daar een keer moest fluiten, vertelden ze me dat hij daar niet meer actief was. Wat schetst mijn verbazing: stond hij bij de tegenstander te vlaggen! Ik had een rapporteur en de aftrap was nog niet genomen of hij stond hij alweer driftig met zijn vlag te zwaaien. Ik ben gedecideerd naar hem toegelopen en zeer nadrukkelijk toegesproken. Misschien iets te nadrukkelijk, want hij heeft de hele wedstrijd zijn vlag niet meer opgestoken, ha ha…’
‘Assistent-scheidsrechters kunnen ook een bepalende rol hebben in het wedstrijdverloop en beïnvloeden daardoor het functioneren van de scheidsrechter. En daardoor ook de eventuele beoordeling door rapporteurs. Grensrechters worden ook beoordeeld door rapporteurs en daardoor voelen zij zich in deze situatie soms genoodzaakt de regels (te) strikt toe te passen, waardoor de sfeer in het veld volledig kan omslaan. Zo was een grensrechter bij de promotiewedstrijd voor een plek in de eerste klasse zo “attent” om een invalbeurt van de achterstaande ploeg te verhinderen met de reden dat de kleur van het slidingbroekje, dat circa drie centimeter onder het wedstrijdbroekje uitstak en niet matchte met de kleur van het wedstrijdbroekje. Tot dat moment was de wedstrijd volledig onder controle van de jonge, goed fluitende scheidsrechter. Wedstrijdbroekje uit, slidingbroekje uit, wedstrijdbroekje aan in het zicht van honderden toeschouwers. Tijdverlies en toenemende irritatie bij betreffende ploeg. De wedstrijd liep uit de hand en culmineerde in een drietal rode kaarten in blessuretijd. De scheidsrechter, die tot dan toe alles volkomen in de hand had, zag de wedstrijd door de punten scorende grensrechter volledig uit de klauwen gieren.’
Je hebt als scheidsrechter ook wel eens wedstrijden waarbij een wedstrijd bij de rust vrijwel gespeeld is. Bijvoorbeeld bij een 3-0 stand, met een team dat dominant is met een duidelijk mindere tegenstander. De wedstrijd is gelopen en gaat als een nachtkaars uit, totdat de achterstand uit het niets wordt verkleind. Wedstrijd kantelt en de wedstrijd wordt weer aantrekkelijk voor de toeschouwers en scheidsrechter. Niet zelden zie ik een scheidsrechter ook weer enthousiast worden en licht in het voordeel van de onderliggende partij fluiten. Herken je dit?
‘Ik herken het wel, maar voor mezelf eigenlijk niet. Als ik de wedstrijd van vorig seizoen IJFC-Victoria beschouw: Victoria heer en meester en dan vanuit het niets een rode kaart voor IJFC. Wedstrijd is gedaan en bloedt dood. Rapporteur op de tribune en wat je vervolgens in je rapport leest is dat je wordt gecomplimenteerd voor het feit dat je toch scherp blijft fluiten. De thuisploeg kan gefrustreerd raken, omdat er op dat moment niets meer voor ze valt te halen. Het is gewoon een feit dat achterstaande ploegen zich altijd benadeeld voelen. Je kan als scheidsrechter de angel er uit halen door iets vaker te fluiten voor kleine overtredingen op het middenveld, zodat geen van beider ploegen er nadeel van ondervinden. Er ontstaat dan toch het gevoel dat er evenredig in het voordeel voor beide teams wordt gefloten. Als de gemoederen weer wat zijn gekalmeerd, kun je de wedstrijd weer een beetje laten gaan. De stijl en manier van fluiten kan dus door de gewijzigde omstandigheden in het veld gedurende de wedstrijd, veranderen. De sfeer in het veld bepaalt hoe een scheidsrechter fluit. Je moet als scheidsrechter altijd aan-voelen en waar nodig aan-passen.’

Dat wordt in het veld niet altijd begrepen en als inconsequent fluiten bestempeld. Eerst mannelijk spel door laten gaan en daarna pietluttig fluiten als de gemoederen te hoog oplopen. De zogenaamde optelsom is, dat je als resultaat geel krijgt voor een zeer lichte overtreding. Is dat een regel?
‘Dat is geen officiële regel. Ik vind dat de overtreding an sich gele kaart-waardig moet zijn. Het is wel zo dat als ik een speler, wel of niet via de aanvoerder, waarschuw dat het bij een volgende keer echt raak is en bij recidive de betreffende speler meteen geel geef. Belangrijk is, dat je het zodanig communiceert, dat de mensen er omheen het ook weten, zoals staf, spelers en desnoods publiek. Een ander voorbeeld is van een tijdje geleden. Bij aankomst bij een vereniging, vernam ik dat de vader van de keeper van de thuisploeg kort voor de wedstrijd was overleden. Voor de wedstrijd loop ik dan toch naar zo’n jongen toe en informeer ik hoe het met hem is en of hij wel in staat is om te spelen. In deze situatie ben je voorbereid dat deze jongen iets kan doen tijdens de wedstrijd. Als hij iets doet wat niet over alle grenzen heen is, dan zal je dat anders benaderen, dan dat het een normale situatie is.’

Hoe definieer je de onvoldoende die je jezelf geeft als je volgens jezelf slecht hebt gefloten? Wat zijn voor jou dan de criteria? Kan je een wedstrijd noemen en daar wat voorbeelden van geven?
‘Kijk, als er twee ontevreden ploegen van het veld afkomen, dan heb je het niet goed gedaan. Zelfs als een rapporteur je een dikke voldoende heeft gegeven, is je eigen gevoel niet goed. Dat is echt een onvoldoende. Het is wel lastiger als één ploeg ontevreden is. Als gevoelsmens heb je dan na afloop in je kleedkamer toch iets van “verdomme”. Dan ga ik mezelf vragen stellen of ze redenen hebben om terecht ontevreden te zijn. Je kan dingen tegenkomen, waarvan je zegt dat ze daar wel een punt kunnen hebben en dan moet je een afweging maken. Niet elke wedstrijd kan een 10 zijn, maar een 2 of een 3 komt ook echt zelden voor. Een 4, 5 of een zes is gewoon niet goed genoeg. Voor mij is het streven minimaal een 7 te scoren. Er zijn situaties die ik zie en achteraf niet goed beoordeel, maar dat zijn zaken waar een wedstrijd alleen niet van op zijn kant gaat. Als ik geen penalty geef is iedereen boos. Ik zeg dan dat we samen hetzelfde hebben gezien, maar ik het anders heb ingeschat. Heb ik het verkeerd heb gezien? Excuses! Klaar. Dan hebben mensen er wel sneller vrede mee dan dat je op je strepen blijft staan en wil laten zien dat je de baas bent. Er is niets mis mee om je kwetsbaarheid te tonen. Maar ik mag het afkloppen, er is nog niet één wedstrijd geweest die uit de hand is gelopen of is ontaard in ongeregeldheden. Ik geloof er heilig in, dat mensen aan je binden een belangrijke factor is om wedstrijden tot een goed einde te brengen.’
Waar ligt voor jou de grens met betrekking tot verbaal geweld? Treed je ook op bij scheldpartijen van spelers onderling?
‘De grens ligt voor mij als mensen provoceren en jou aan het zoeken zijn. Op zulke momenten ga ik er naar toe en laat merken “Als jij mij gaat provoceren ga ik jou provoceren. Dat betekent dat ik hier de baas ben.” Dit is overigens beslist niet de taal waar ik van hou. Sommige spelers hebben hier een handje van. Als ik dan te horen krijg “dat zullen we dan wel eens zien”, antwoord ik dat dat het laatste is wat ze hebben gezegd. Gaan ze door dan is het meteen geel. Schelden en dan meteen weglopen is iets waar ik toch tegen zal optreden en geel voor zal geven. Als je door een speler voor klootzak laat uitmaken, zeker als het voor iedereen hoorbaar is, en je treedt daar niet tegen op, dan geeft dat een vrijbrief voor de andere spelers om je op dezelfde manier te bejegenen. Teksten als “zie je dat nou niet” of je “bent niet scherp vandaag”, daar kan ik wel mee leven. Verwensingen waar ziektes in worden genoemd zijn voor mij onacceptabel. Dat geldt trouwens ook bij dergelijke woordenwisselingen tussen spelers onderling.’
’Luister, je hebt wedstrijden met en zonder rapporteurs. Een normale wedstrijd is voor mij zonder rapporteur. Als er geen rapporteur is, roep ik bij een woordenstrijd betreffende speler(s) bij me en vraag ze wat er nu werkelijk aan de hand is. Als je het op die manier kan oplossen, dan kan je daadwerkelijk wat bereiken. Je kan op deze manier in mijn beleving en ervaring een dreigende situatie veel beter laten de-escaleren. Je laat ze daarna weer voetballen en bouwt als scheidsrechter ook wat krediet op.’

En als er nu wel rapporteurs zijn?
‘Ja, dan moet je wel eens sneller naar een gele kaart grijpen. Als je het niet doet, kan dat ten koste gaan van een gunstige beoordeling. Het vervelende is dat je jezelf in de voet schiet, waardoor je een eventuele promotie wel kan vergeten. Als rapporteur heb ik zelf eens een jonge scheidsrechter moeten beoordelen. Het betrof een wedstrijd op vierde klasse-niveau. Op een gegeven ogenblik sloeg de vlam in de pan. Die jongen floot prima en gaf drie rode kaarten. Bij de derde rode kaart kwam de trainer van het gestrafte team als een dolle het veld oplopen, maar wel met de intentie zijn spelers te kalmeren. De regel is echter dat je daar tegen op moet treden. Na afloop heb ik hem juist gecomplimenteerd dat hij het toeliet en verdere escalatie had voorkomen. Uiteraard zeg ik dan ook tegen hem dat dit officieel niet mag, maar dat het in deze situatie wel de juiste strategie was. Maar de kans is zeker aanwezig dat een rapporteur dit als een onvoldoende zou kunnen beoordelen. Voor mij gaat het er echter om of je een wedstrijd kan leiden en hoe ga je met excessen om?’
Mogen spelers je aanraken?
‘Je moet niet autoritair fluiten, maar wel autoriteit uitstralen. Wees gedecideerd, maar ga niet op je strepen staan. Sommige spelers hebben van nature de neiging om even aan je te zitten. Geen enkel probleem, zolang ik geen dreiging of intimidatie ervaar. Ik kan het echter niet toelaten dat op het moment dat ik wegloop, iemand aan me trekt. Dan geldt hetzelfde principe als het eerdere voorbeeld dat iemand me uitmaakt voor klootzak. Als je dat toelaat schept dat een precedent en is het hek van de dam. Als hij het mag, dan mag ik het ook! Fysiek contact vind ik helemaal niet erg, maar de toonzetting en intentie waarmee dit gebeurt bepalen mijn grens.’
SPELREGELS
Welke spelregels heb jij moeite mee en zou je het liefst vervangen?
‘Waar ik een beetje moeite mee heb zijn de voortdurende wijzigingen. Ik betrapte me er laatst op, dat een vrije trap er rechtstreeks invloog en ik me realiseerde, dat er een aanvallende speler in de muur stond. Tot voor kort mocht dit, maar nu niet meer. Het is zelfs zo dat als een aanvaller in het muurtje staat, je als scheidsrechter de vrije trap niet mag laten nemen. Hetzelfde geldt voor het niet in acht nemen van de 9 meter 15 (zie ook het kader aan het einde van dit artikel; ML). Nog een leuk voorbeeld: stel, je schiet de bal als aanvallende ploeg op het doel en via het been van de scheidsrechter vliegt de bal in het doel. Voorheen was je als scheidsrechter “een dood element” en telde het doelpunt. Nu wordt de goal afgekeurd en wordt het spel hervat met een scheidsrechtersbal voor de keeper. Mocht ik om één of andere reden hinderlijk vlak voor de keeper staan en hem het zicht ontnemen, waardoor er wordt gescoord, dan telt het doelpunt wel. Op dat moment ben ik als scheidsrechter wel het bekende “dode element”. Dus deze veranderingen in combinatie met de onwetendheid van technische staf en spelers, worden scheidsrechterlijke beslissingen vaak niet begrepen en kunnen dus voor weerstand zorgen.’

Een doorn in mijn oog is hoe slecht scheidsrechters opletten, hoe lang een keeper de bal in zijn handen heeft. Op het moment dat ze de bal in hun handen hebben, moet je beginnen met tellen. Vaak valt de keeper nog even op zijn knieën of gaat languit liggen om nog wat tijd te winnen. Dat overstijgt vrijwel altijd ruimschoots de zes toegestane seconden.
‘Dat klopt inderdaad, ha ha. De reden dat scheidsrechters hier vrijwel nooit tegen optreden is dat de sanctie behoorlijk zwaar is: een indirecte vrije trap in het strafschopgebied. De kans op escalatie in het veld is groot. Als de keepers aan het tijdrekken zijn spreek ik ze er op aan en betrek de aanvoerder daar ook in. Als iedere scheidsrechter deze spelregel consequent zou toepassen en sanctioneren is het nog maar de vraag of de wedstrijd er wel bij gebaat is. De lontjes zijn doorgaans erg kort bij spelers en technische staf. Ik ben de eerste om toe te geven dat er zoveel dingen zijn waar we als scheidsrechter niet consequent op reageren. Als bij een aanvallende actie van een spits de verdediger verdedigt door vast te houden is het officieel een penalty plus rode kaart: verdedigen door vast te houden is een penalty. Betreft het een overtreding door een voetballende actie, dan is het geel. Je ziet dat wat betreft het geven van een gele of rode kaart, of soms helemaal geen kaart, niet consequent wordt gesanctioneerd. Ik kan me inderdaad heel goed voorstellen dat dit tot verwarring en irritatie bij spelers en staf kan leiden.’
VOORDEELREGEL
De voordeelregel wordt mijns inziens te ruim geïnterpreteerd. Als er een overtreding wordt begaan op de passer, maar de pass komt goed aan en de kans wordt verprutst, wordt er vaak alsnog een vrije trap gegeven.
‘Als de pass aankomt en de vervolgactie kan gemaakt worden mag er niet worden gefloten voor de overtreding op eerstgenoemde, ongeacht of de vervolgactie wel of niet succesvol is. Als hij een faire kans heeft om door te spelen gaat het spel gewoon door. Maar vaak is het niet zo zwart-wit. Als de ontvanger de bal zonder hinder kan ontvangen, maar de bal is door de eerdere overtreding naar een ongunstiger positie voor het doel gekomen, waardoor de scoringskans in meer of mindere mate is afgenomen, zou je ook nog kunnen fluiten. Het lastige is dat je als scheidsrechter wel binnen pakweg drie seconden een beslissing moet nemen en hoop je natuurlijk dat het “geluk” ook een beetje aan je zijde is.’
Wat me ook altijd weer opvalt is dat bij vrije trappen rond het strafschopgebied er vrijwel nooit de reguliere afstand van 9.15 meter in acht wordt genomen Hoe kan dit nu zo gebeuren?
‘Het kan slordigheid zijn of moeite hebben met het managen van de spelers, die in de muur staan. Het is natuurlijk altijd een heel gedoe om de muur op afstand te zetten en te houden. Maar geloof me, bij mij is het altijd 9 meter 15. De aanvallende partij moet de kans krijgen een doelpunt te maken. Kijk, voetballers zijn natuurlijk ook geen wiskundigen. Het is belangrijk dat je als scheidsrechter in ieder geval laat zien dat je met je passen de afstand uitmeet. Hoe groot een pas de één meter benadert is natuurlijk ook een beetje arbitrair. Als ik dat heb gedaan, kijk ik altijd nog even naar de nemer. Als die geen krimp geeft is het goed en kan de vrije trap worden genomen. Als je als scheidsrechter de nemer geel geeft, omdat hij blijft protesteren over de afstand, ondanks dat nemer gelijk heeft, dan ben je gewoon een slechte scheidsrechter. Als mij dit gebeurt zou ik pontificaal de afstand wederom gaan uitmeten, zodat een ieder kan zien dat de afstand zo goed als mogelijk is beoordeeld. En mocht blijken dat ik het bij het verkeerde eind heb, dan ben ik niet te beroerd mijn fout toe te geven. Op deze manier de-escaleer je weer en heb je publiekelijk boete gedaan door nog eens uit te meten. Opgelost.’
Het is duidelijk dat een scheidsrechter in conflict kan komen met zichzelf op het moment dat je volgens het boekje moet fluiten vanwege de aanwezigheid van een rapporteur, de spagaat van een scheidsrechter. Een scheidsrechter als Bram van den Boogaard weet inmiddels door zijn ervaring en communicatieve vaardigheden, dat er tijdens de wedstrijd situaties zijn, die je anders en misschien wel beter kan oplossen door hier juist van af te wijken. Connectie kunnen creëren met spelers, grensrechters en wellicht staf is volgens hem een belangrijke pijler voor het welslagen hiervan. Vooropgesteld: de ene rapporteur is de andere niet, maar de angst voor een onvoldoende beoordeling wint het veelal van de manier van fluiten, die jou als scheidsrechter zo karakteriseert. Dat is jammer, want zoals Bram van de Boogaard zegt: “Het gaat er om, dat je een wedstrijd kan leiden en een wedstrijd kan aanvoelen en waar nodig aanpassen”.
Vooralsnog hebben de beoordelingen van de rapporteurs hem een promotie niet in de weg gestaan en zal hij dit seizoen in Groep D (eerste klasse, eventuele aanstelling hoofdklasse, Eredivisie vrouwen en aanstelling vierde official) zijn scheidsrechterkwaliteiten gaan etaleren.
Epiloog
HOE LANG IS NEGEN METER VIJFTIEN EIGENLIJK?
Uitgemeten door Martin Langhout
Het is de grote frustratie en ergernis van de vrije trapspecialisten: de afstand tot het muurtje is (veel) kleiner dan de reglementaire 9 meter 15. De muur staat te dichtbij, waardoor de bal (te) veel lift moet hebben en daardoor snelheid en precisie mist. De kans op een doelpunt neemt, naarmate de muur dichterbij staat dan 9 meter 15, bij wijze van spreken significant per centimeter af. Het afmeten van de afstand is per scheidsrechter vaak verschillend en geeft vaak verwarring bij spelers en staf. De één neemt extra grote passen, de ander neemt wandelpassen, terwijl er ook leidsmannen zijn, die het ogenschijnlijk met het blote oog wel kunnen inschatten. De grote vraag is hoe representatief en objectief je als scheidsrechter de 9 meter 15 zo goed mogelijk kan benaderen. Voor de beeldvorming: de diameter van de middencirkel is 9 meter 15, dat wil zeggen: van de middenstip naar elk willekeurig punt van de middencirkel bedraagt de afstand 9 meter 15. Dit is ook het geval bij de afstand van de penaltystip naar de lijn van de onderbroken cirkel aan het strafschopgebied.
Als scheidsrechter heb je verschillende handvatten tot je beschikking om zo objectief mogelijk de afstand tot 9 meter 15 te bepalen.
1. Timmermansoog
Hoewel je het niet op het eerste gezicht zou bedenken, is de methode van het timmermansoog zo gek nog niet als je gebruik maakt van je kennis van de afmetingen van het strafschopgebied.
– De afstand van achterlijn naar lijn doelgebied is 5 meter
– De afstand van achterlijn/doellijn naar penaltystip is 11 meter
– De afstand van lijn doelgebied naar rand strafschopgebied is 11 meter
– De afstand van achterlijn/doellijn naar rand strafschopgebied is 16 meter
– De afstand tussen penaltystip en rand strafschopgebied is 5 meter
Een vrije trap op de rand van het strafschopgebied houdt dus in, dat de muur 4 meter 15 achter de penalty stip moet staan of vanuit de rand van het doelgebied berekend: op 1.85 meter voor de lijn van het doelgebied. Overtreding 1 meter buiten strafschopgebied; 2 meter 85 voor 5 meterlijn van het doelgebied, enzovoort. Het kan dus nooit zo zijn, wat je vaak ziet, dat bij een vrije trap op de rand van het strafschopgebied het muurtje amper één meter achter de penaltystip staat geposteerd. Als vrije trap-specialist kun je de goede afstand op deze manier dus haarfijn aan de scheidsrechter uitleggen.
2. De lengte van de “zondagmiddag” wandelpas
Hoeveel passen heb je nodig om bij de 9 meter 15 uit te komen?
De pas of staplengte bij rustig wandelen is voor een ieder verschillend. Ieder heeft zijn eigen manier van lopen en is per individu motorisch uniek in de hersenen vastgelegd. Je kunt je eigen paslengte eenvoudig meten. Het startpunt begint bij de punt van je schoen. Je neemt 4 passen in een rustig wandeltempo, die je normaal ook hanteert. Het eindpunt qua afstand is de punt van de schoen, die de vierde stap heeft gedaan. Vervolgens deel je de afstand door 4. Is de paslengte b.v. 70 centimeter, dan weet je dat je in dit voor jouw normale wandeltempo 13 stappen nodig hebt plus 5 centimeter voor de gewenste afstand 9 meter 15. Het is aan te bevelen dit diverse malen te doen voor een zuiver gemiddelde paslengte.
3. Objectieve methode
Dit is de meest objectieve methode voor het uitmeten van de 9 meter 15. Gebruik een meetlint en zet een afstand uit van 9 meter 15 in de kamer, tuin, op straat of op het voetbalveld, bijvoorbeeld startpunt doellijn tot 1 meter 85 voor de penaltystip. Tel je passen in je bekende rustige wandeltempo van begin tot eindpunt. Herhaal dit een paar keer voor de zekerheid, zodat je op het juiste aantal passen komt.
N.B.
De scheidsrechters, die overdreven grote passen nemen wekken de indruk aan spelers en publiek uiterst zorgvuldig per pas 1 meter uit te meten. Het is evenwel onmogelijk om precies een meter af te passen, laat staan dat je deze paslengte negen keer achter elkaar exact kan reproduceren. Het ziet er zorgvuldig uit, maar is feitelijk de minst objectieve methode om toe te passen.